Er is een kink in de kabel gekomen in de kabinetsplannen om schijnzelfstandigheid bij zzp’ers aan te pakken. De bedachte methode is volgens de Europese Commissie in strijd met het EU-recht. Dit betekent dat de opvolger van de Wet DBA opschuift naar 1 januari 2021. Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kondigt in de tweede voortgangsbrief van 26 november 2018 aan de Tweede Kamer een aantal maatregelen aan die moeten gaan leiden tot een vervanging van deze wet. Per 1 januari 2019 komt er in ieder geval meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek loonheffingen.

Groei van het aantal zzp’ers
De flexibilisering van de arbeidsmarkt heeft voor een behoorlijke groei van het aantal zzp’ers gezorgd. Werknemers die hun arbeidsrechtelijk beschermde status hebben ingeruild – al dan niet met de nodige ‘incentives’ -, voor die van een zzp’er status, vormen vanaf dan een uiterst flexibele schil ingeval van economische tegenwind. Ze zijn niet sociaal verzekerd en hebben concurrentie van andere zzp’ers. De groei van het aantal zzp’ers heeft ook de problematiek van de schijnzelfstandigheid zichtbaarder gemaakt. Niet elke zzp’er is een echte ondernemer. In sommige gevallen is sprake van een ‘verhulde werknemer’. De kwalificatie werknemer dan wel zzp’er heeft niet alleen een aantal arbeidsrechtelijke consequenties, de kwalificatie is ook van belang voor het al dan niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen naast dat er ook fiscale gevolgen zijn. Is er loonheffing verschuldigd of niet, kan de zzp’er gebruikmaken van de ondernemersaftrek (zoals de zelfstandigenaftrek), etc. De belangen bij de kwalificatie werknemer/zzp’er kunnen behoorlijk tegenstrijdig zijn, terwijl de kwalificatie niet alleen leunt op civielrechtelijke maar ook op fiscaalrechtelijke aspecten. Het is overigens zeer lastig gebleken om als zzp’er de status van werknemer juridisch te bevechten in situaties die daartoe juist alle aanleiding lijken te geven. Zo is de Deliveroo-bezorger, die eerst in loondienst was en vervolgens in een zzp-jasje werd gehesen, door de rechtbank Amsterdam niet in het gelijk gesteld toen hij verzocht alsnog een dienstbetrekking te constateren.

Met name aan de ‘onderkant van de arbeidsmarkt’ spelen de discussies of er sprake is van een dienstbetrekking of ondernemerschap. Met diverse maatregelen is in het verleden geprobeerd de kwalificatie van de arbeidsverhouding (werknemer of zzp’er) te vereenvoudigen en zekerheid te geven over het al dan niet inhouden van loonheffing en sociale verzekeringspremies. De Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties) is de laatste dappere poging van de wetgever om duidelijkheid te geven. Deze poging is helaas volledig verzand in een fiscaal moeras van sjabloon-overeenkomsten die het ondernemerschap meebrengen en vaak aangepast moeten worden aan de feitelijke situatie en dan toch weer tot discussie met de Belastingdienst leiden. De Wet DBA heeft dan ook een noodlijdend bestaan gekregen en wordt slechts gehandhaafd in situaties waarin men te kwader trouw doet voorkomen dat sprake is van ondernemerschap in plaats van een (in de ogen van de Belastingdienst) dienstbetrekking.

De Wet DBA wordt dus vervangen. Minister Koolmees van SZW heeft hierover op 26 november jl. een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.

De maatregelen ter vervanging van de Wet DBA
In de brief, een vervolg op de eerste voortgangsbrief van 22 juni 2018 over de start van de uitwerking van de wetgeving ter vervanging van de Wet DBA, noemt de Minister de volgende maatregelen op ter vervanging van de Wet DBA.

Opdrachtgeversverklaring
Eind 2019 komt er een webmodule beschikbaar waarmee opdrachtgevers een opdrachtgeversverklaring kunnen verkrijgen. Dan moet uit de beantwoording van de vragen van deze module blijken dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat opdrachtgevers helderheid en rechtszekerheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode.

Verduidelijking gezag
In het regeerakkoord is toegezegd dat verduidelijkt zou worden wanneer er sprake is van een gezagsverhouding. Zodoende krijgen opdrachtgevers een handvat om zelf te beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking. Dit krijgt per januari 2019 door een aanpassing van het Handboek loonheffingen meer vorm. In een Bijlage bij het Handboek komt een uitgebreide toelichting over het gezagscriterium. De elementen die daarbij dan naar voren komen zijn:
leiding en toezicht
vergelijkbaarheid personeel
werktijden en locatie
manier waarop werkende naar buiten treedt
overige relevante aspecten

Arbeidsovereenkomst bij laag tarief (ALT)
Het kabinet wil dat het straks niet meer mogelijk is om langdurig zelfstandigen in te huren tegen een laag tarief. Op basis van een analyse van alle informatie komt het kabinet echter tot de conclusie dat het risico vooralsnog substantieel is dat de ALT-maatregel strijdig is het met EU-recht. De Europese Commissie heeft negatief gereageerd op de plannen. De voorgestelde maatregelen zouden in strijd zijn met de Europese vrijheden van vestiging en dienstverrichting. De Minister onderzoekt nu ‘parallelle alternatieven’. Daar zit overigens nog steeds een minimumtarief van tussen de € 15 en € 18 per uur bij, maar hoe dat dan moet worden uitgewerkt, is op dit moment nog onduidelijk.

Opt-out
Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een zogeheten opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle blijkt dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur van de opdracht) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-outverklaring overigens niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.

Tot slot
Beoogd wordt om begin 2019 de wetgeving ten aanzien van ALT en opt-out ter consultatie voor te leggen. In dat geval kan deze pas per 1 januari 2021 in werking treden. In de tussentijd is de handhaving van de Wet DBA, tenzij het ‘kwaadwillenden’ betreft, sowieso tot 1 januari 2020 opgeschort.